Door :
28 september 2018
Een bank heeft niet alleen een bijzondere zorgplicht tegenover haar cliënten. Op grond van haar maatschappelijke functie geldt dat ook tegenover derden met wier belangen zij rekening behoort te houden.
Hier ging het om derden, investeerders, die naast de rekeninghouder (mede) tekeningsbevoegd op sub-rekeningen waren.
De Bank kende deze investeerders. Het ging om professionele partijen, die goed in staat zijn voor zichzelf op te komen. Dat betekent volgens het Hof echter niet dat de Bank ten opzichte van hen geen enkele zorgplicht zou hebben. Dat wil zeggen, zodra zij op de hoogte raakt van onregelmatigheden door de rekeninghouder zelf.
Bij fraude als waarvan in deze zaak sprake is, is ook van belang in hoeverre de Bank zich bewust was van de ongebruikelijke activiteiten.
Als de Bank zich daarvan bewust was, mag worden aangenomen dat de Bank zich ook bewust is van het daaraan verbonden gevaar voor deze derden.
Na onderzoek naar ongebruikelijke transacties op een (andere) privérekening van de vice-president, heeft de Bank de bankrelatie beëindigd, zonder de tekeningsbevoegde investeerders daarvan te informeren.
De Bank stelt en heeft gelijk dat haar zorgplicht niet zover ging dat zij deze partijen diende te informeren over de geconstateerde ongebruikelijke transacties. De Bank kon er immers niet zeker van zijn dat deze partijen daarbij niet ook zelf betrokken waren. In dat geval was de Bank immers verplicht tot geheimhouding jegens de autoriteiten. Positief bewijs van fraude was er niet.
De omstandigheid dat de Bank al een overboeking had geweigerd, bracht volgens het Hof wel mee dat de Bank de andere partijen had moeten melden dat zij de bancaire relatie beëindigde.
Het Hof oordeelde voorts dat het onzeker is waartoe een dergelijke neutrale mededeling zou hebben geleid. De vraag is of de investeringen reeds naar aanleiding hiervan – toen de rekeningen nog $ 1.000.000 aan saldi vertoonden – zouden zijn teruggetrokken.
In deze onzekerheid ziet het Hof aanleiding om de schade van de investeerders in te schatten. Hoe groot was de kans dat na een dergelijke mededeling van de Bank een investeerder anders had gehandeld? Namelijk (onwetend) de investering heeft gehandhaafd. Gezien het grote vertrouwen van de investeerders in de genoemde dubieuze vice-president, wordt de kans dat een investeerder op andere gedachten was gekomen door zo’n bericht, op 25% gesteld. Dat betekent dat de Bank 25% van de schade voor haar rekening moet nemen. De schade wordt gesteld op het nog aanwezige saldo ten tijde van de opheffing. Daarom wordt de Bank veroordeeld een bedrag van $ 250.000 te betalen.
Aldus recentelijk het Gerechtshof Den Haag.