Door :
1 oktober 2016
Dga’s in financieel zwaar weer laten zich – al dan niet in paniek – soms verleiden tot het aangaan van dubieuze aandelentransacties om zo van hun sores te worden verlost. Dat betreft transacties met zogenaamde katvangers. Het fenomeen katvanger ontstond enkele decennia terug in de tijd van de koppelbazen. Het kenmerk van katvangers is dat er niets te halen valt, als ze al vallen te achterhalen. Voor wat betreft de niet afgedragen loon- en omzetbelasting is dit verschijnsel met adequate wetgeving al 25 jaar terug bestreden, onder meer door de invoering van de ketenaansprakelijkheid. Daarin draaien nu – kort gezegd – de hoofdaannemers op voor de niet afgedragen belastingen door hun malafide onderaannemers. Maar katvangers zijn er nog steeds.
Zo blijken soms honderden kentekens op naam van een en dezelfde niet te achterhalen persoon te staan. Maar het komt ook voor dat ondernemers daarin denken een oplossing van de financiële problemen van hun vennootschap te vinden. Tot voor kort was het voor curatoren lastig om daarna nog bij de ondernemer terug te komen op het onvindbaar zijn van de administratie. Daarin komt nu verandering door de rechtspraak, zoals blijkt uit het navolgende voorbeeld, waarover begin oktober 2016 uitspraak werd gedaan. De rechtbank concludeert daarin onder meer dat een overdracht aan een katvanger op zich al voldoende aanleiding is om te spreken van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Volgens de curator is niet voldaan aan de boekhoudplicht. Daarom is er sprake van een onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur (2:248 BW).
Dat A ten tijde van zijn bestuur een boekhouding heeft gevoerd die voldoet aan de eisen is niet gesteld of gebleken. Dat een dergelijke boekhouding ten tijde van de overdracht van de aandelen – 4 maanden voor het faillissement – ook is overgedragen aan de koper B is niet onderbouwd. Uit de leveringsakte volgt dat niet. A erkent ook dat door hem geen boekhouding aan de curator is aangeleverd, omdat hij niet meer over de boekhouding beschikt.
Op grond van het bepaalde in artikel 2:10 BW is het bestuur van de vennootschap verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon op zodanig wijze een administratie te voeren, dat daaruit te alle tijde de rechten en plichten van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Nu vast staat dat de curator in het geheel geen boekhouding heeft aangetroffen, staat daarmee tevens vast dat het bestuur haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Dit kan ook de voormalige bestuurder A worden aangerekend nu tot de bestuurders in de zin van voorgaand artikel tevens worden gerekend degenen die bestuurder waren toen het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk verrichtte. Daarvan is hier sprake (zie ook hieronder).
Als overdragende bestuurder kan A zich er bovendien niet bevrijdend op beroepen dat de administratie zich niet bij het thans zittende bestuur bevindt. Het had op de weg van A gelegen om een kopie/back-up te maken van de volledige administratie. Te meer daar A de aandelen heeft verkocht aan een voor hem onbekende persoon met een onbekende woon of verblijfplaats, die geen onderzoek heeft gedaan naar de onderneming of de financiële positie daarvan.
Hieruit volgt dat A niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht. Dit leidt tot het vermoeden dat de daarmee vaststaande onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van is. Het gaat hier om een wettelijk vermoeden. Het is dan aan A om bij betwisting het tegendeel te bewijzen. A heeft dit vermoeden echter niet weersproken, zodat dit vaststaat. A is dan ex 2:248 BW gehouden het gehele faillissementstekort te voldoen. De vordering van de curator zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat de verkoop van de aandelen geen ander doel diende dan zich door middel van deze verkoop te ontdoen van de crediteuren en dat ook dit gegeven op zich leidt tot aansprakelijkheid van voor het gehele faillissementstekort. De rechtbank motiveert dit als volgt. A weerspreekt niet dat B een katvanger is en bij meer faillissementen als katvanger is aangemerkt. A stelt dat het niet ter zake doet, omdat hij niet verantwoordelijk is voor wat is ontstaan na overdracht van de aandelen en zijn aftreden als bestuurder. De rechtbank volgt hier A niet. A heeft kennelijk willens en wetens de aandelen overgedragen aan een katvanger. Geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden aldus gehandeld hebben. A heeft als bestuur hiermee zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervuld en dit kan hem worden toegerekend. A heeft de aandelen overgedragen aan een persoon met een onbekende woon- of verblijfplaats, die tot op heden onvindbaar is, die geen boekenonderzoek heeft gedaan of onderzoek naar het functioneren of naar de schulden van de over te nemen vennootschap. Vervolgens is de vennootschap binnen vier maanden na aandelenoverdracht gefailleerd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat A moet hebben geweten dat B niet van plan was om de onderneming daadwerkelijk voort te zetten. Hieruit volgt dat A met de levering van de aandelen geen ander doel heeft nagestreefd dan zich te ontdoen van de schuldeisers van de vennootschap . Ook op grond hiervan dient A aansprakelijk te worden gesteld voor de door de curator gestelde schade. De curator vordert om de voormalige bestuurder A te veroordelen tot betaling van een bedrag ter hoogte van het faillissementstekort, op te maken bij staat. Een schadestaatprocedure is hier echter niet nodig. De rechtbank zal in het dictum toewijzen het bedrag, zo hoog als het totale tekort na verificatie in het faillissement zal blijken te zijn. Het beroep van A op vermindering van de vordering als bedoeld in artikel 2:248 lid 4 BW faalt, nu de vordering onder de in deze zaak gebleken feiten en omstandigheden de rechtbank niet bovenmatig voorkomt, gelet op het verwijt dat A in deze treft.